Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2539

Datum uitspraak2004-01-23
Datum gepubliceerd2004-01-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 1639/02 WOZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de onder 1.2. genoemde waardebeschikking terecht is vastgesteld.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 1639/02 23 januari 2004 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Bolsward (: de ambtenaar) gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem uitgereikte waardebeschikking d.d. 26 februari 2002 van nagenoemde onroerende zaak. 1. De procesgang 1.1 In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) heeft de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (: de onroerende zaak) bij waardebeschikking d.d. 28 februari 2001 per waardepeildatum 1 januari 1999, geldend voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot 1 januari 2005, vastgesteld op € 208.738,-- (ƒ 460.000,--). 1.2. Bij waardebeschikking van 26 februari 2002 heeft de ambtenaar de waarde nader vastgesteld op € 229.693,--, geldend met ingang van 1 januari 2002. 1.3. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling en afgifte van laatstgenoemde beschikking. 1.4. De ambtenaar heeft dit bezwaar bij uitspraak van 25 juni 2002 ongegrond verklaard. 1.5. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij beroepschrift van van 22 juli 2002 beroep ingesteld. 1.5. Het verweerschrift van de ambtenaar is op 27 september 2002 door het hof ontvangen. 1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 december 2003 te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen de belanghebbende vergezeld van zijn echtgenote, alsmede de gemachtigden van de ambtenaar. 1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. Het geschil en de standpunten van partijen. 2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onder 1.2. genoemde waardebeschikking terecht is vastgesteld. 2.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de ambtenaar bevestigend. 2.3. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. Partijen hebben daaraan ter zitting geen nadere gronden aangevoerd. 3. De feiten. 3.1. Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken de volgende feiten vast. 3.2. Niet in geschil zijn de door de ambtenaar vastgestelde waarden. 3.3. Ter zitting is op grond van de verklaring van belanghebbende komen vast te staan dat na de oplevering van 18 december 2000 de navolgende werkzaamheden aan de woning zijn uitgevoerd: a. leggen van parket; b. schilderwerk gehele woning binnen; c. schilderwerk gehele woning buiten; d. aanleg buitenbestrating en tuin; 4. De overwegingen omtrent het geschil. 4.1. Uit de onder sub 3.3 weergegeven vaststaande feiten leidt het hof af dat de stelling van de gemeente dat de woning op 1 januari 2001 voor 90 % gereed was niet onaannemelijk is. Derhalve was de ambtenaar gerechtigd nadien een 100 % waarde vast te stellen en deze waarde door middel van een nieuwe beschikking aan de belanghebbende bekend te maken. 4.2 Aan de omstandigheid dat de gemeente op de eerste waardebeschikking niet kenbaar heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde 90 % van de volle waarde betrof, kan belanghebbende niet het vertrouwen ontlenen dat de vastgetselde waarde de volle waarde zou zijn. 4.3. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond. 5. De proceskosten. Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing. Het hof: verklaart het beroep ongegrond. Gedaan door mr Drion , raadsheer als voorzitter, plaatsvervangend lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 23 januari 2004 en door de voorzitter ondertekend, zijnde de griffier buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen. Op 28 januari 2004 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.